De muren om mij heen zijn koud, van steen. Ik wist niet dat stilte oorverdovend kon zijn, maar de stemmen in mij schreeuwen. Mijn eigen gedachten lachen mij uit. Ik kan geen uitweg vinden. De deur gesloten met een ijzeren slot. Hoelang ben ik al op deze plek? Alle tijd verdwijnt in de duisternis. In het begin probeerde ik mij te verzetten, maar het slot is niet te openen en de muren niet te vermurwen. Hoe ben ik hier terecht gekomen? Was het mijn schuld? Waren het omstandigheden? Was het de vijand, die mij hier wilde hebben? Ben ik mijn eigen vijand geworden? Wie ben ik überhaupt?
“Ben ik werkelijk wat anderen van mij zeggen?
Of ben ik alleen wat ik weet van mijzelf:
onrustig vol heimwee
ziek als een gekooide vogel
snakkend naar lucht als werd ik gewurgd
hongerend naar kleuren naar bloemen en vogels
dorstend naar een woord naar een mens dichtbij
trillend van woede om willekeur om de geringste krenking
opgejaagd wachtend op iets groots
machteloos bang om vrienden in den vreemde
moe en te leeg om te bidden te danken te werken
murw en bereid om van alles afscheid te nemen?”*
En toch, iets in mij weigert om op te geven. Iets doet mijn hart steeds weer opnieuw kloppen. Het is het geloof van een mosterdzaadje. Het is waar, ik kan deze muren niet omvergooien, ik kan de ijzeren deur niet openen. Maar ik zal uitzien naar de Here, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen. Verblijd u niet over mij, mijn vijandin: al ben ik gevallen, ik zal weder opstaan; al zit ik in het duister, de Here zal mij tot licht zijn (Micha 7:7-8).
Lijkt het maar zo of is de duisternis minder duister? Is het mijn verbeelding of voelde ik tocht door de muren trekken? Hoor ik iets knarsen? Het zal vast niet.. dat kan toch niet waar zijn? Ben ik echt…?? VRIJ?!
*Uit ‘Wie ben ik?’ Dietrich Bonhoeffer juni 1944